Rechters 1 - Deel 3
QUESTION: De vernietigende kracht van de roddel - 3ANSWER:Rechters 1 - Deel 3door pastor Nathan Shepherd (
Dive Chapel, Candle Key, Florida)
“In verzen 27 tot en met 36 van hoofdstuk 1 van het boek Rechters vinden we een lange, herhalende litanie die zegt: ‘Die en die stam heeft de Kanaänieten niet verdreven en de Kanaänieten bleven in hun midden wonen’. Auw. Zij deden precies het tegenovergestelde van wat God hen had opgedragen. Maar kijk: zij bleven het maar goedpraten en kwamen steeds met zwakke smoesjes op de proppen waarom zij de heidense inwoners niet hadden verdreven. De leiders besloten dat het beter zou zijn om belasting te innen van de Kanaänieten en de Amorieten dan hen te vernietigen of naar andere streken te verjagen. Is het mogelijk dat zij, op eigen kracht, niet geloofden dat zij al deze steden konden veroveren? Of dienden zij, net zoals wij zo vaak doen, slechts de 'mammon'?
Ik stel mij altijd een kleine accountant voor - mijn vrouw is een accountant, dus ik heb daar wel een zwakke plek voor - die opstaat en zegt: ‘Eh, zeg, jongens, zei de Almachtige Heer niet duidelijk dat we deze jokers van de aardbodem moeten vegen? Het laatste wat we moeten doen is zij aan zij leven met...’
En dan stel ik mij voor hoe de leiders van de stammen op scherpe toon iets zeggen als: ‘Kop dicht, jij! Ga jij maar verder met kralen tellen, jij kleine worm.’
En zoals we in het hele boek Rechters zullen zien, zijn er rampzalige gevolgen wanneer zij niet afrekenen met de Amorieten van de zonde. Datzelfde geldt voor ons vandaag de dag, meteen na onze verlossing. Maar slechts weinigen onder ons doen dit, als er al mensen zijn die dit doen. En dus blijven de Amorieten van de zonde zij aan zij met ons leven. Zij blijven steeds weer tevoorschijn komen om ons te bijten, dag in en dag uit.
Dus als ik Rechters 1 correct lees, dan leiden onze onzekerheden ertoe dat wij op dingen en mensen vertrouwen in plaats van op God. En dat leidt ertoe dat we zij aan zij met de zonde leven en niet doen wat Hij gebiedt. Dat leidt dan weer tot negatieve houdingen en geroddel en dat leidt ons naar een slavernij van de zonde.
Ik heb zelf een heel pijnlijke herinnering aan de gevolgen van die eerste keer dat ik iemand verbaal onderuit haalde. Ik zat in de derde klas en het hele jaar zat dezelfde kleine jongen naast mij in de klas. We waren vrienden. We praatten over van alles, we werkten samen aan projecten, we ruilden het eten in onze boterhammentrommels en we ruilden honkbalplaatjes. Tegen het einde van het schooljaar speelden we basketbal op het schoolplein met een groepje oudere jongens en mijn kleine vriend was niet erg goed. In die tijd, en nog vele jaren later, was basketbal voor mij een afgod; ik wilde graag dat de grotere jongens mij een toffe jongen en een goede speler vonden. En zo begon ik kwaad te spreken over mijn vriend uit de derde klas. Tot op de dag van vandaag kan ik niet uitleggen waarom ik dat deed, maar ik kan mij de gekwetste blik en de teleurstelling in zijn ogen nog duidelijk herinneren toen ik hem belachelijk maakte en de oudere kinderen hiermee aan het lachen maakte.
Daarna waren we eigenlijk nooit meer goede vrienden. Nadat ik door de Heer gered werd, had ik een verlangen om naar mijn geboortedorp terug te keren, zodat ik hem kon opzoeken en hem om vergeving kon vragen. Maar enkele maanden na ons afstuderen stierf hij in een auto-ongeluk. Ik word nog steeds geplaagd door zijn gekwetste blik op die zonnige junidag, in de derde klas. Als jij ooit iemand met jouw woorden hebt gekwetst, bid er dan eens over om hem of haar deze week op te zoeken om vergeving te vragen. Jezus verlangt ernaar dat wij woorden uitspreken die vreugde, leven en bemoediging schenken, in elke mogelijke situatie."
Ga naar Rechters 2!